Brittelhaak

Brittelhaak


Haak die met een staaldraad op de achterste voorbolder aan bakboord werd vastgezet om de strangen (sleepdraden) die lopen van de sleepboot naar elk der achterliggende schepen, gedurende het slepen te brittelen en te geleiden. Dit was alleen van toepassing bij een stroomopwaarts varende sleep (opvaart).

Het is al vele jaren geleden dat het rivierbeeld, wat betreft scheepvaart, er heel anders uitzag. Het meest in het oog springende verschil is het geheel verdwijnen van de Rijnsleepvaart. Eén van de bij het slepen behorende onderdelen was het formeren van de sleep; het zogenaamde AANMAKEN.

Alvorens nu over dit aanmaken wat te vertellen eerst wat summiere gegevens over de riviersleepboten, meestal ‘boven-’ of ‘strekke-boten’ genoemd. De bovenboot was een sleepboot met een sterkte variërend tussen de 400 en 4000 pk, particulier of van een rederij. De boten met grote vermogens waren vrijwel allemaal van een rederij, zogenaamde Firma-boten. Alle boten waren voorzien van strangenlieren, met draadtrommels variërend van twee tot acht stuks, waarop de sleepdraden zaten, door de vakman ‘strangen’ genoemd. Ze verschilden in lengte en dikte naargelang het vermogen van de sleepboot. De No. 1-strang was het dikst (± 32 mm) en ± 200 m lang. De No. 8-strang was het dunst (± 22 mm) en het langst, 1500 á 1600 m. Het diameterverschil had twee redenen. In de eerste plaats: hoe langer een strang was, hoe meer rek (dus minder snel breken). In de tweede plaats: hoe dunner, hoe soepeler en lichter de strang.

Maar laten we ons beperken tot het aanmaken tegenstrooms. De sleepboot begon met het benedenstroomse schip op te zoeken. Zij gaf dit schip de strang op en tevens liet men de schipper weten op welke lengte hij uiteindelijk was ingedeeld (b.v. 1e, 2e of 3e lengte). Op het sleepschip werd de sleepdraad altijd met kruisslagen op twee bolders belegd. Het vastmaken op het schip was altijd aan de voorste voorbolders aan bakboord.

Van het eerste schip, zo ze niet bij elkaar lagen, werd naar het tweede en eventueel nog meer schepen gevaren die dus elk hun eigen strang kregen. Had men uiteindelijk alle te slepen schepen vast, dan werd door middel van vlagseinen met de sleepvlag, meestal de rederijvlag, kenbaar gemaakt aan de sleepboot of men op de juiste afstand van zijn voorganger was. Was dit het geval, dan begon voor de sleepschepen het strangen vissen, voor zover ze de strang of strangen van de achter hen hangende collega nog niet in de ‘Brittelhaak’ hadden.

Het strangen vissen behelsde om met de strangendreg of wolf de draad van de achter hangende schepen op te dreggen en ze vervolgens in de eerder genoemde brittelhaak, aan bakboord op het voorschip, te deponeren. Zo konden de strangen niet meer over de grond schuren of achter een obstakel geraken. Zodra alle strangen waren gevist en gebritteld kon de reis stroomopwaarts beginnen.



1 / 9
De sleepdraad wordt uitgegeven door de sleepboot
2 / 9
De sleepdraad wordt vastgemaakt op het sleepschip
3 / 9
4 / 9
5 / 9
6 / 9
7 / 9
Brittelhaak met strangen. Foto: J. Wemmers
8 / 9
Hier is de functie van de brittelhaak goed te zien
9 / 9
Opvarende sleep met drie sleepschepen. Foto: H. van den Berg